Bootje varen
Vanuit Oudomxai zou er per dag maar 1 bus richting Nong Khiaw gaan en die vertrok om 9 uur ´s Ochtends. Een uur van te voren kon je kaartjes kopen, wij wilden geen dag langer in Oudomxai blijven, dus waren wij er twee uur eerder (om 7uur). De bus bleek een minibusje te zijn en dit betekende dat er wellicht niet veel animo voor Nong khiaw was. Toen wij een kaartje kochten bleken wij de eerste twee personen te zijn en na ons kwamen er maar vier mensen meer bij. Dat betekende dat we in totaal met 6 personen waren en konden we niet eens de helft van het busje vullen. Nou is de ongeschreven regel met minibusjes in Laos: is mijn bus niet vol, dan vertrek ik (nog) niet. De minibusjes zijn waarschijnlijk particulierbezit en deze mensen willen geld verdienen en dat doen ze niet genoeg met een halfvolle bus. Dus kiezen ze liever voor het niet vertrekken dan voor toch een beetje geld verdienen. Dit tot groot ergernis van ons. Wij wachten al sinds 7 uur en meneer met zijn minibusje bleef wachten en wachten op meer mensen. Gelukkig tegen 10 uur werd hij toch overgehaald (of gedwongen) te vertrekken met ons kleine groepje.
De weg bleek in erg slechte staat te zijn, terwijl dit de weg richting de hoofdstad is. Het asfalt was grotendeels verdwenen en had plaats gemaakt voor stenen, kuilen, gaten en modder. Elke keer moesten we direct weer afremmen na het optrekken om door een diepe kuil te hoppen en dat voel je ook nog eens extra goed in een minibusje. Uiteindelijk leek het net alsof het onze chauffeur niets meer kon schelen of zijn busje de zware klappen moest opvangen, want hij bleef in een behoorlijk tempo doorrijden. Gedurende de rit vonden onze medepassagiers het leuk om bij elk marktje lang de weg te stoppen en etenswaren te kopen. Eerst leuk om te zien, maar toen een van hun het nodig vond om een gevangen wild knaagdier levend mee te nemen in de bus was de lol er voor ons vanaf. De rest van de rit hebben we het dier horen knagen aan zijn bamboekooi en uiteindelijk was het hem gelukt om te ontsnappen. Maar het dier dacht dat de kooi veilig was en bleef angstig hierin zitten. Dat zal later zijn ondergang betekenen, want hij was waarschijnlijk gekocht als etenswaar.
Na al dat gestuiter kwam er eindelijk een einde aan de rit en moesten we bij het plaatsje Pak Mong overstappen in een lokale bus. De chauffeur van de bus bleek een jonge knaap te zijn die alles uit de kast hield om zijn droomcarrière van autocoureur waar te maken. Scheurend door de dorpjes kwam hij al remmend aan in Nong Khiaw en konden we gelukkig het racecircuit verlaten. Nong Khiaw bleek in een prachtige natuursetting te liggen. Rondom het dorp lagen veel limestonebergen. Dat zijn kalksteen bergen die begroeid zijn met bomen en planten. In deze bergen bevinden zich ook enkele grotten die je kon bezoeken. De plaatselijk bevolking heeft vroeger tijdens de Amerikaanse bombarderen hun toevlucht gezocht in deze grotten. Naast de bergen stroomt de rivier Nam Ou door het dorpje helemaal richting Luang Prabang. Wij hadden een stenen bungalow met uitzicht op de rivier en met de bergen op de achtergrond. Een schitterend plaatje om te zien. Ook leuk om te zien zijn de wasrituelen van de Laoanen. Veel mensen hebben hier geen douche en badderen in de rivier om zich te wassen. De vrouwen doen dat met een sarong aan, de mannen met een slipje en de kinderen helemaal naakt. Ook wassen de mensen hun kleding in de rivier. Of het dan echt schoon wordt in het bruine zanderige water, wij hebben onze twijfels.
Een kleine 2,5 kilometer ten oosten van het dorp liggen de Tham Pha Tok grotten waarin tijdens de Vietnamoorlog de locale bevolking en ambtenaren van de plaatselijke overheid voor minsten 10 jaar hebben gescholen. Eindelijk konden we onze wandelschoenen eens uit onze rugzakken halen en gebruiken waarvoor ze bedoelt zijn. De wandeling richting deze grotten liep door de dalen van de kalkstenenbergen met aan weerzijden bossen die zich tegen de bergen opklimmen. De enorme hitte en vochtigheid zorgde ervoor dat de wandeling van een half uurtje uitliep op een paar met zweet doordrenkte kledingstukken. Eenmaal aangekomen bij het startpunt van de grotten moesten we eerst een klein riviertje oversteken. Tot onze knieën in het snelstromende water hadden we eindelijk wat verkoeling maar de juiste weg zoeken in zanderig bruin water blijft lastig. Na een kleine donatie te hebben gegeven bij de ´plaatselijke entree´ konden we over het hek klimmen die de trap richting de grotten afschermde. De grot was niet bepaald groot of imponerend, en om hier nou 10 jaar te wonen lijkt ons een kwelling. Op de terugweg hebben we nog wat snoepjes uitgedeeld aan enkele vrolijk zwaaiende en sabaidii (hallo) roepende kinderen.
Na tot rust gekomen te zijn in dit dorpje, wilden we proberen om de boot richting Luang Prabang te nemen. Dit kan een tocht van 9 uur zijn (ligt aan het weer) en om te vertrekken ben je 10 personen nodig, anders varen ze niet uit. De tocht schijnt werkelijk oogstrelend te zijn. Jij alleen met een bootje over de grote rivier met allemaal bergen, jungles en rivierdorpen om je heen. Om 11 uur zou de boot vertrekken en je moest je om half 11 melden bij het loket (bleek een vaag klein houten hokje te zijn). Wij waren de eerste twee mensen en tegen 10 voor 11 waren we al met zijn drieën. Omdat het nog geen toeristenseizoen is, moesten we wel erg veel geluk hebben om deze boot vol te krijgen. We waren ons al aan het voorbereiden hoe we naar het busstation zouden gaan totdat daar plotseling uit het niets enkele bootje met Fransen aan kwam varen. Deze mensen wilden ook de boottocht maken en voor we het wisten waren we ineens met 11 personen. Wat een geluk en viva la France.
De boot leek meer op een paar aan elkaar getimmerde plankjes hout dan op een boot. En erg degelijk zag het geheel er niet uit (Irma overdrijft). Of dit bootje de zware stromingen in de rivier aankon viel nog te bekijken, maar dat mocht de pret niet drukken. We namen plaats op het bootje en nadat de schipper zijn vrouw en kind onderweg nog even snel had meegenomen konden we er tegenaan. De motor die eerst direct aansprong, wilde nu ineens niet starten. De schipper ging lopend over het dak van het bootje richting de motor om er met een steeksleutel en hamer op te slaan en dit bleek daadwerkelijk te helpen. De motor deed het weer en we konden vertrekken. Maar door de wandeling over het dak, kreeg onze rustige tocht over het water ineens een beangstigde wending. Door de trillingen was mevrouw de grote tarantulaspin wakker geworden. Irma zag haar wandelen boven Rudie´s hoofd. Het beestje was zeker 15 centimeter groot zwart met fel gele kleuren. Rudie wilde het beest eerst proberen te vangen, maar de spin was sneller en vluchtte onder het dak van de boot. Natuurlijk bij onze zitplaats. Of het dier giftig was wisten we niet, maar je kan beter geen risico nemen. Irma heeft Rudie dan ook verboden om op het beest te jagen en het lekker te laten zitten waar het zat. Dat betekende wel dat gedurende de reis de meiden op de boot alleen nog maar oog hadden voor de schuilplek van de spin i.p.v. de omgeving. Zou zij tijdens de rit gaan wandelen en misschien stiekem op je rug gaan zitten? Niet echt een leuke gedachte. Gelukkig voor ons heeft het beest zich de hele reis rustig gehouden en konden we met een scheef oog toch genieten van de geweldige omgeving.
Overal zagen we de limestone bergen opdoemen tussen de jungle. Langs het water waren meerdere dorpjes en veel mannen waren bezig met vissen. De vrouwen waren zich aan het wassen en de grijze en ook witte waterbuffels genoten duidelijk van de rivier. Kinderen zwaaiden naar ons en we hebben erg genoten van de reis. Af en toe waren er spannende momenten (naast de spin) met sterke stromingen in het water. Soms hadden we het gevoel dat het water meer bedoelt was voor een rubbere raftingsboot, dan voor ons houten kistje. Er waren op bepaalde momenten zeer hoge golven in het water, door de stenen die zich onzichtbaar in het water bevonden. Maar onze schipper manoeuvreerde ons er netjes doorheen.
Gedurende de boottrip zou de rivier Nam Ou overgaan in de grote Mekong rivier. Bij deze overgang zat de bekende, hoe kan het anders, Pak Ou grot en enkele van onze medebootreizigers wilden deze grot bezoeken. De schipper meerde aan bij een drijvende aanlegsteiger gemaakt van plastic flessen. Om bij de kade te komen (en de grot) moesten we een loopbruggetje over, gemaakt van enkele houten planken. De grot bestond uit twee delen, een upper cave en een lower cave. We zijn eerst de vele trappen opgeklommen om bij de upper cave te komen, hier bleek het uitzicht mooier te zijn dan de grot zelf. In de grot stonden meerdere boedhabeeldjes (zover we met ons lampje konden zien) en hingen genoeg vleermuizen. Maar meer dan dit was er niet te zien. Ook kon je niet diep de grot naar binnen, een beetje tegenvallende grot. Na onze benedengang waren Irma´s knieën zwaar vermoeid en was Rudie alleen naar de tweede grot gegaan, maar ook deze was een grotere teleurstelling.
Door de vele stroming in het water bleek de drijvende kade verschoven te zijn en rustte de loopbrug nog maar op drie punten i.p.v. vier. Dit heeft Irma nooit gezien en bij haar eerste stap op de brug begon de brug te wankelen en niet veel later lag ze in de Mekong rivier. Iedereen op de kade was geschokt, behalve Irma die alleen aan de inhoud van haar rugtas dacht. Gelukkig hadden we bijna al onze elektronisch apparatuur bij Rudie in de tas gedaan en bleek de schade beperkt tot een nat paspoort, een natte portemonnee en een doorweekte Irma. Zwaar chagrijnig en drijfnat kon ze plaatsnemen in ons bootje die nog meer dan een uur ging duren. Eenmaal aangekomen in Luang Prabang was Irma al aardig opgedroogd door de hitte, maar onze eerste prioriteit was een warme douche vinden zodat ze het verfrissende Mekong water van zich af kon spoelen en schone, droge kleding kon aantrekken.
Eerste aanraking met Lao
In Laos schijnt het in elk dorp/stad een gebruik te zijn om het lokale busstation buiten de stad te maken aan de hoofdweg. Dit is misschien handig voor het vervoersbedrijf, maar zeker niet handig voor de lokale bevolking en al helemaal niet handig voor de toerist (wij dus). Want dat betekent dat je vanuit het centrum een ander vervoersmiddel moet regelen om jouw naar het busstation te brengen en meestal zijn dat al gauw de tuk-tuks waar wij zo veel van houden. Ook om weg te komen uit Huay Xai konden we met een tuk tuk naar het busstation (die 10 kilometer buiten het centrum lag), maar in plaats daarvan hebben we voor een minibusje gekozen om richting Vieng Phuska te gaan. Dit was iets duurder dan met de lokale bus, maar wel sneller en we zouden vanuit ons hotel opgehaald worden. Veel ruimte in zo´n busje heb je niet, maar we zaten gelukkig met z´n drieën op drie plaatsen (dat kan ook anders in Laos!).
De weg richting Vieng Phuska was prachtig met vele bergen en groene bossen en het land is gelukkig nog niet zo volgebouwd als in Thailand. De dorpjes langs de wegen bestaan voornamelijk uit bamboehutjes, waarin hele gezinnen wonen inclusief hun dieren. Er is 1 ruimte in het huis die als huiskamer, keuken en slaapkamer dient voor het hele gezin. De douche bevindt zich in de rivier of in een gebruikte verfemmer en het toilet is buiten met soms (als je geluk hebt) een houten omschutting erom heen. Tegenwoordig hebben deze mensen wel stroom (en dus ook een tv), maar luxer dan dat wordt het niet. Na uren rijden werden we in Vieng Phuska uit de bus gegooid en stonden we in een klein niet toeristisch plaatsje. Er woonden net zoveel mensen als kippen en bijna niemand scheen Engels te kunnen. Het woord Guesthouse of homestay kenden ze niet en uiteindelijk waren we voor het eerst ons vertalingboekje nodig. Niet dat we daar iets mee opschoten, we werden nog steeds ergens heen gestuurd in het niets.
We hebben het uiteindelijk bij een touroperator geprobeerd en deze man kon gelukkig Engels (wellicht de enigste in het dorp). Hij wist een slaapplaats en probeerde ons direct een trekking te verkopen. Het dorpje Vieng Phuska ligt midden in het Nationaal park Nam Tha en je kan hier prachtige wandelingen maken. Helaas zag Irma dit niet zitten met haar twee slechte knieën. We hebben rondgelopen in dit dorp en veel enthousiaste kinderen begroetten ons met Sabaidii (hallo), een woord die je in dit land snel leert. Na een nacht slapen wilden we richting Muang Sing, een dorpje bij de grenzen van China en Myamar. Op de gok zijn we richting het restaurant KL gegaan, waar volgens de boeken voor de deur de busstop was (wat trouwens totaal niet aangegeven werd). De bus kon enkele keren per dag langs komen, maar hoe laat weet je niet. We hadden het geluk dat bij het restaurant een minibusje stond die ging richting Luang Nam Tha ging, de plaats waar wij ook heen wilden om over te stappen naar Muang Sing. We konden instappen en het werd erg gezellig in de bus met 4 personen op een rij, terwijl er maar drie zitplaatsen zijn. Volgens het Laoprincipe kunnen er in een minibus van 12 personen makkelijk 15 personen. Op zich is dat lekker knus, maar dat we onze benen niet kwijt konden voor uren was wel een groot nadeel. Daarnaast kwamen we iets (vooral Rudie) te dicht in aanraking met de hilltribe-bevolking zoals we wilden. Naast Rudie zat een vrouw in klederdracht van de hilltribe Akah. Zij reisde met haar enkele maanden oude baby, wat wel erg schattig is, ware het niet dat de baby alleen maar een T-shirtje aanhad. Dus ook geen luier! De hele rit hebben we ons afgevraagd wat er zou gebeuren als de baby na de borstvoeding (ja, die werd gegeven in de overvolle bus) zijn behoefte moest doen. Gelukkig voor hem bleef het bij urineren en hoefden we bij het uitstappen niet over de babybehoefte heen te stappen. Na 4 uur poepangsten in de bus doorstaan te hebben kwamen we aan op de minibushalte in Luang Nam Tha. Daar konden we wachten op de minibus richting Muang Sing. Helaas voor ons ging dezelfde vrouw met baby mee in de bus, maar dit keer zaten we niet naast haar. Na twee uur gehobbeld en rond geschud te hebben in het busje kwamen we aan in het dorpje Muang Sing.
In Muang Sing vonden we een mooie bungalow aan een rustige tuin. Het dorpje was erg Lao en de eerst dag hebben we het dorpje verkend. Veel is er niet te doen, behalve trekkings richting bergdorpen met hilltribes. Als je een tour wil doen in Laos staat het totaal niet in verhouding met de dagelijkse prijzen. De tours zijn zo duur dat je dubbel nadenkt of je ze het geld wel waard vind. Omdat we de kosten voor de tour te hoog vonden zijn we zelf met een scooter gaan rondrijden door de verschillende dorpen van de hilltribes. Helaas voor ons gaan deze mensen ook met hun tijd mee en loopt lang niet iedereen nog met de ouderwetse klederdracht aan, maar gewoon met t-shirts en jeans. Dit was een beetje teleurstellend voor ons, maar ja wij lopen in Nederland ook niet meer rond op klompen en in klederdracht. Gedurende onze rit zijn we richting de grens met China gereden en hebben veel leuke dorpjes gezien met hun rondrennende kippen, eenden, honden, hangbuikzwijntjes en (naakte) kinderen. We moesten wel uitkijken dat we geen van deze zouden aanrijden, want ze lopen letterlijk overal. De omgeving was prachtig met zijn groene bergen en gele rijstvelden. Werkelijk een plaatje.
Na Muang Sing zijn we met de lokale bus teruggegaan richting Luang Nam Tha. Omdat alle stoelen bezet waren in de bus, hebben de Laoanen een manier bedacht om meer plaats te creëren in de bus. Tuinstoelen. Je pakt een setje tuinstoelen en die zet je in het gangpad neer en zo kunnen er weer een paar zitten en hoeven ze niet te staan, wel zo handig.
Scheurend en binnen de geplande tijd kwamen we aan in Luang Nam Tha. Op de mountainbike hebben we hier de omgeving bekeken en nadat we door verscheidende armoedige dorpjes waren getoerd kwamen we aan bij een waterval. Om de waterval te kunnen bekijken moesten we nog een klein stukje lopen en over enkele zogenaamde aangelegde bruggetjes. Dit bleken meer houten planken te zijn die tevens als evenwichtsbalk gezien konden worden. Na de waterval hebben we een beklimming gedaan richting een tempel met een volledig gouden stupa. Na een ´vrijwillige´ donatie kon Irma naar binnen in de stupa. Binnenin was niets behalve 3 grote boeddhabeelden. Maar we hadden ook niet anders verwacht, de meeste stupa en wats zijn alleen gevuld met boeddhabeelden, deze stupa bleek mooier van een afstand dan van dichtbij.
Op de avondmarkt konden we goedkoop en typisch Laoaans eten kopen. Wat je eet, weet je eigenlijk niet. Zo hadden we kippenvlees op een satestokje en gegrild varkensvlees met sticky-rice. Of was het nou kippenvet op een satestokje en gegrilde varkenshuid met sticky-rice? Echt lekker was het niet en de koude noodles daarna ook niet. Een Argentijns stelletje waarmee we gepraat hadden vonden hun gegrilde kippenpootjes (dan ook letterlijk het pootje inclusief de nagels) ook niet lekker, maar een Laoaanse vrouw bood al snel aan om de pootjes te mogen opeten. Een lekkernij dus voor de locals. Na dit feestmaal zijn we een beetje misselijk naar bed gegaan om de volgende dag weer vroeg op te staan om de bus te halen.
Met een songthaew zijn we richting de bushalte gereden, want die lag weer kilometers buiten de stad. Daar waren we net op tijd om de volgende bus richting Oudomxai te nemen en hoefden we maar 1uur te wachten tot hij vertrok. Normaal op busstations in Laos moet je al gauw uren wachten op je volgende vervoersmiddel, als die die dag wel gaat!
In de bus hadden we meer ruimte dan in een minibusje, alleen jammer dat de bus ook als transportmiddel voor producten wordt gebruikt. Zo lagen er in het gangpad allemaal zware zakken gevuld met rijst of andere producten. Je moest over de zakken heen klimmen om bij je stoel te komen, maar gelukkig konden we hier onze benen net iets beter kwijt. De rit ging vlekkeloos en na 4 uur rijden kwamen we aan. Oudomxai bleek een saaie stad te zijn en je merkt hier goed dat de Chinezen uit China de boel overnemen. Even uitleggen: het blijkt dat in Noord Laos steeds meer Chinezen komen wonen vanuit China. Laos is natuurlijk voor hun een goedkoop land en hier bouwen ze allemaal hotels en restaurants. Hierdoor zie je veel Chinezen in het straatbeeld met hun te dure auto´s en hun asociale gedrag.
Na een halve dag waren we klaar met deze stad en zouden we de volgende ochtend richting Nong Khiaw gaan.
Noordelijk Thailand
De tweede grootste stad van Thailand is Chiang Mai en ligt in het noorden. De stad is bekend om zijn vele verschillende boeddhistische tempels. In de bergen rondom de stad bevinden zich vele bergdorpen met hun oorspronkelijke bergvolkeren. Veel mensen boeken hierdoor tours en trekkings voor buiten de stad. Omdat we tijdens onze reis al de zeeën aan wats hebben gezien en het niet konden opbrengen om weer tempels gevuld met Boeddha’s te zien, zijn wij maar twee dagen in Chiang Mai geweest. We zijn naar de avondmarkt gegaan waar we onze buikjes rond konden eten bij de verschillendestraatkraampjes.
De volgende dag hebben we weer eens een scooter gehuurd voor het laagste bedrag ooit, maar het bleek ook de ellendigste en slechtste scooter ooit. Op dit ding zijn we naar de markten van Chiang Mai getuft. Daar hoopte Irma de echte streeksouvenir te kunnen kopen van de hilltribes, zoals houtbewerkingsproducten en zijde. Helaas kon je hier eerder t-shirts, tassen en veel onbekende etenswaren (chinees) kopen die wij niet durfden te proberen. Het enigste wat we hier vandaan hebben gehaald was een fles Thaise fruitwijn, die later zeer slecht bleek te smaken. Naast de markt stroomde de Mae Nam Ping rivier en veel Thaise mensen waren de rivier aan het bekijken, omdat deze al zeer hoog stond. Tijdens het doelloos rondwandelen op de markt wist een aardige Thai ons te vertellen dat de rivier over 7 a 8 uur buiten zijn oevers zou gaan treden en dat een gedeelte van de stad (het gedeelte waar we toen stonden) blank zou staan. Een raar gegeven als je op het droge asfalt staat en weet dat hier na een paar uren de straten vol water staan. Na een nacht belabberd geslapen te hebben op een vreselijk bed (in Thailand is een matras zo hard als een houten plank of zeer zacht waarbij de ijzeren veren in je zijde steken) zijn we met de bus doorgegaan naar Chiang Klong. Waar wij een Zuid Afrikaanse ontmoette die ons wist te vertellen dan er door de overstromingen in Thailand nu helemaal geen treinen meer rijden van Bangkok naar Chaing Mai. Hebben wij weer even geluk met één van de laatste treinen.
Chiang Klong is een van de grensplaatsen van Thailand van waar je Laos (dient uitgesproken te worden als Lao) binnen kan komen. In Chiang Klong was niet zeer veel te beleven, behalve de plaatselijke markt waar we eventueel hilltribes tegen konden komen. Die hebben we niet gespot, wel een goedkope zonnebril voor 2,5 euro.Vanuit onze slaapplaats hadden we een fantastisch uitzicht op de Mekongrivier en het was dan ook geweldig wakker worden.
Om de oversteek naar Laos te maken moesten we na de paspoortcontrole (die niets voorstelde) op een klein bootje stappen en over de Mekong dobberen naar het dorpje Huay Xai in Laos. Omdat we ons visum al hadden waren we binnen 5 minuten door de douane en konden we het nieuwe land verkennen. We zijn in Huay Xai een nacht gebleven om Laos een beetje te leren kennen en met het nieuwe geld (de kip) om te kunnen gaan. Ons viel direct het hoeveelheid verkeer op, dat betekende zo goed als geen verkeer. Daarnaast waren de slaapplaatsen belachelijk goedkoop. We hebben die nacht voor 6 euro in totaal kunnen slapen en dan hadden we zelfs warm water en een tv met filmnet. Het eten is net zo goedkoop als in Thailand en het bekendste bier van Laos (laobeer) is nog geen 1 euro voor 640 ml. Een heel goedkoop land dus met een gigantisch kloof tussen rijk en arm. Het enigste nadeel (zover het een nadeel is) was de taal. Men kan in Laos bijna geen Engels en wij kunnen nog niet Laoiaans. Maar wie weet.
Olifanten in het regenseizoen
Op het station van Lop Buri stonden we te wachten op de trein richting Lampang. Lampang is een nostalgisch en niet-toeristisch dorpje net voor de grote stad Chiang Mai. Op het station ontmoeten we een aardige maar vage Thaise man. Hij kon een beetje Engels en liet iets doorschemeren met een bootje. Wat hij bedoelde wisten we niet, maar dat zou niet lang meer duren voordat wij daar achter kwamen. De trein kwam een kwartier te laat en dat is best op tijd in deze landen. Wij hadden tweede klas geboekt met airco en konden ons voorbereiden op een rit van ongeveer 8 uur. Alles ging goed en we kregen zelfs direct iets te eten. Natuurlijk rijst met pittige kip. Bij de volgende halte bleven we een tijd stilstaan. Naast ons op een ander spoor stond een andere trein al een tijdje stil. Er werd informatie in het Thais omgeroepen, maar daar verstonden wij niets van. Eerst dachten we dat de trein misschien stilstond voor een lunchpauze. Thai-en vinden eten heel belangrijk en het was tenslotte lunchtijd. Maar na meer dan een uur wachten vroegen we ons af of er niet meer aan de hand was. Een meisje die iets Engels kon zei dat er een overstroming was en dat we wel 4 uur konden wachten tot we verder gingen. Direct herinnerden wij ons de nieuwsbeelden op tv met veel overstroomde gebieden in Thailand. Wij vroegen ons toen al af waar dat zou zijn in het land, nou het antwoord op die vraag hadden we nu. Hier!
De trein wilde na 2 uur wachten toch verder. Rudie was net uit de trein gestapt om een zakje chips te kopen en natuurlijk wilden ze toen verder. Helemaal in paniek zochten de Thaien Rudie die zich van geen kwaad bewust was. Bij de chipsverkoopster zag Rudie dat iedereen naar hem zat te wijzen en voelde dat er iets aan de hand was. Zonder chips werd Rudie de trein ingeleid en toen konden we onze tocht vervolgen. (Later moesten we nog eens stoppen voor een ander treuzelend persoon)
Met een slakkengangetje gingen we over de rails en om ons heen zagen we waarom iedereen zich zo druk maakte. Door het regenseizoen is er veel water gevallen en de rivieren zijn buiten hun oevers getreden. Daardoor zijn de leefgebieden onder water komen te staan, met water zelfs zo hoog tot de daken van de huizen. Mensen hebben hun huis moeten verlaten (met bootjes) en wonen nu in kleine (vluchtelings)kampjes. Enkele mensen zijn in hun huizen achtergebleven, maar kunnen zich alleen nog verplaatsen met bootjes. Gelukkig ligt de treinrails op een dijk en kon de trein toch door het gebied rijden, hoe veilig dat is blijft de vraag. Al wiebelend ging onze trein zelfs door het water heen, want op sommige plaatsen stond het water zelfs op de rails. Een zeer schokkende en spannende ervaring. Wat als de trein kantelde en wij in het water zouden vallen, in onze klasse kon geen raam open! En om ons heen was alleen maar (bruin) water zover je kon kijken. Daar raakten we wel een beetje paniekerig van. Als laatst hoop je alleen maar dat je levend aankomt op je bestemming en dan maakt de vertragingtijd niet meer uit.
Met een vertraging van 4 uur, dus 12 uur in de trein te hebben gezeten kwamen we aan in Lampang. Het was al avond en nu moesten we nog opzoek naar een slaapplaats. Een agent vroeg waar we heen wilden en wees ons naar een sawngtaew (auto met overdekte laadbak met banken langs de zijkant). Die nam ons mee naar een guesthouse, maar deze bleek vol te zijn. Bij de volgende hadden we meer geluk en we waren zelfs de enigste gasten. De eigenaar was een hele aardige man, die de hele dag niet veel meer deed dan tv kijken en elke avond aan de whisky (met rumsmaak) ging met vrienden. Daar ontmoetten we ook een Engelsman die gereisd had en nu al 15 jaar in Thailand woonde. Ze waren echte motormuizen met tatoeages en Harleys die te veel whisky dronken. Ze noemen het whisky, het heet ook op de fles whisky, maar het smaakt naar rum, Thaise logica dus.
Lampang is een oud dorpje die erg populair is bij de Thai om daar hun vakantie door te brengen. Het is nog echt een authentiek dorpje met zijn charme. Je kan er zelf met paard en wagen een dorpstoer maken. Daarnaast is het nog typisch Thais en niet iedereen kan er Engels. Toeristen komen er bijna niet veel, wat voor ons een pluspunt was. Wij vonden het een rustig en relax dorpje en hebben er dan ook 4 dagen doorgebracht en mogen genieten van de weekendmarkt.
Tussen Lampang en Chiang Mai ligt het elepfant conservation center en het elepfant hospital. Om daar te komen moesten we met de lokale bus. Het was voor het eerst dat wij een bus hebben gezien die van binnen 5 stoelen op rij heeft staan (inclusief gangpad!), ipv van de 4 in Nederland. Met een redelijk volle bus vertrokken we en we moesten halverwege uitstappen om naar de olifanten te komen.
We zijn als eerst na het elepfant conservation center gegaan. Dit zou een van de betere olifantenparken zijn in Thailand die oude olifanten uit de houtkapindustrie opvangen. De olifanten zouden nu in een show laten zien wat ze vroeger hebben gedaan in de houtkapindustrie, o.a. het verplaatsen van zware houten boomstammen. Maar na het zien van de show bleken de olifanten ook andere doelloze trucs te moeten doen en is het elefant conservation center wellicht niet meer dan één van de zo vele slechte olifantparken in Thailand. Er waren niet alleen oudere olifanten in de show aanwezig, maar vooral jonge olifanten. De olifanten hebben houten boomstammen verplaatst, maar daarnaast moesten ze ook schilderen of muziek spelen.
Het kan zijn dat in dit verhaal Irma´s standpunt over olifanten in gevangenschap erg duidelijk naar voren komt.
Het publiek vond het prachtig, maar als je eens serieus kijkt hoe deze trucs tot stand komen kunnen wij het niet goedkeuren. Het voorbeeld was voor iedereen zichtbaar, maar niemand wilde het zien. Het jongste dier (3 jaar oud) moest op een trommel slaan met een stok. Dit dier was duidelijk in de knoei met welk trucje het moest doen. Met de stok op de trommel slaan of een welkomsbuiging doen. Het arme dier wist het niet en probeerde beide. Elke keer als het dier het fout deed kneep de mahout (begeleider van het dier) in het oor van het dier (wat zeker weten een van de zwakkere, pijnlijke plekken was) waardoor het dier in de stress schoot en nog steeds het foute trucje liet zien. Als dat niet werkte dan maar met een ijzeren punt van de trainingstok in de huid steken. Dit is geen diervriendelijke trainingsmethode. En het is dan ook jammer dat de mahouts de olifanten door middel van (pijnlijke) bestraffing de dieren trucs proberen te leren, terwijl het tegenwoordig ook anders kan (positieve beloning). Na de show werd een groot gedeelte van de olifanten aan een ketting gelegd en hadden heel weinig bewegingruimte en konden niet samen zijn zoals dat in een kudde hoort. Dat hier mensen enthousiast van worden snappen we niet en het is dan ook jammer dat veel toeristen dit soort praktijken en parken blijven steunen en zogenaamd claimen dat ze van olifanten houden. Voor ons was het duidelijk de laatste keer dat we naar zo´n park zouden gaan.
Na het tegenvallende elepfant conservation center, zijn we naar het compleet tegenovergestelde gegaan, het elepfant hospital. Dit was het eerste olifantenziekenhuis ter wereld en het laat duidelijk weten dat het niets met zijn buurman te maken wil hebben.
Je kan hier lezen over de daadwerkelijk stand van zaken op het gebied van olifanten in Thailand. Daarnaast verzorgt het olifanten die ziek of gewond zijn. En heeft als eerste ziekenhuis ter wereld een prothese aangelegd bij een kleine olifant (Mosha), die haar been was kwijtgeraakt door een mijn. Tijdens onze korte bezoek zijn we veel te weten gekomen over de stand van zaken op het gebied van olifanten in Thailand en de omringende landen.
De meeste olifanten in het ziekenhuis zijn patiënten die ernstig gewond zijn aan hun voet of poot, omdat ze op een mijn zijn gestapt. Deze mijnen worden nog steeds rond de grens tussen Thailand en Myamar neergelegd (door Myamar), om te voorkomen dat de Thai-en hout gaan kappen in Myamar. Vervolgens stappen de werkolifanten (ja, olifanten in de houtkap gaat nog steeds door ondanks het verbod sinds 1989) op deze mijnen en lopen hierdoor vanzelfsprekend ernstige pijnlijke verwondingen op. De mahout van de olifant neemt het dier mee naar dit ziekenhuis en het ziekenhuis behandeld het dier gratis, zodat het dier helaas weer terug in de houtkap komt. Ze vertelden ons wel dat wanneer ze dit niet gratis zouden doen, de mahouts wilde olifanten zouden gaan vangen om te gebruiken wat helemaal een slechte zaak is. De overheid weet van deze praktijken, maar verdient er zelf nog steeds genoeg geld aan om ook daadwerkelijk in te grijpen. De oprichtster van dit ziekenhuis probeert met allerlei lezingen en voorlichtingen de overheid duidelijk te maken dat ze meer respect moet hebben voor hun landelijke trots (de olifant) en de olifanten moeten beschermen en de illegale praktijken moeten stoppen.
In dit ziekenhuis hebben we de bekendste olifant van Thailand gezien. Motala is op een Myamarse mijn gestapt en haar poot verloren. Het ziekenhuis heeft voor haar een prothese gemaakt zodat ze weer kan lopen. Dit dier zou nooit meer terugkeren in de samenleving, maar door dit ziekenhuis verzorgt blijven. Daarnaast was de kleine Mosha aanwezig. Toen ze 6 maanden oud was is ze op een mijn gestapt en haar poot verloren. Ze hebben haar ook een prothese aangemeten, maar omdat ze blijft groeien moeten ze steeds een nieuwe maken. Dan was er net 2 weken geleden een nieuwe olifant binnen gekomen, die ook op een mijn was gestapt. De wonden waren nog vers en het zag er verschrikkelijk uit. Dit dier durfde niet te liggen, omdat opstaan te pijnlijk is. Maar het dier was zwaar vermoeid en dit was moeilijk om naar te kijken. Er was een wilde olifant aanwezig die nog niet zo lang geleden gevangen was, maar zo toegetakeld door zijn nieuwe eigenaar dat het moest bijkomen in dit ziekenhuis. En als laatst een zielig dier wat aan beide voorpoten ernstig gewond was geraakt door een mijn. Dit dier kon bijna niet meer staan en had behoorlijk veel pijn, ondanks de medicatie. Het was verschrikkelijk om de olifanten in deze situaties te zien, maar wel heel leerzaam. Wij raden het dan ook iedereen aan om hier langs te gaan en vooral hier je souvenirs te kopen. Al het geld gaat naar een goed doel en je bent dan volgens ons een echte olifantenvriend.
Centraal Thailand
Na een vlucht van 5 uur zijn we voor de tweede keer tijdens onze Azië-reis geland in Bangkok. Om naar het stadscentrum te komen, zouden we het nu eens anders aanpakken dan de vorige keer met de eenvoudige taxi. Volgens LP kon je met de bus. Ondanks dat er vele bordjes op het vliegveld staan hoe je naar de bushalte moest komen, bleken sommige elkaar tegen te spreken en was het zo makkelijk nog niet. Na vragen konden we de halte vinden en even later kwam de shuttlebus eraan. Na wat onzekerheid over de ware bestemming van de bus, kwam die toch aan op het busstation en zochten we de juiste buslijn. Maar deze lijn bestond niet meer, handig. Gelukkig had de toeristeninformatiebalie een notitie waarop stond welke lijnen we moesten nemen en kwamen we aan in Bangkok-city, ergens in de buurt van het toeristische Koh San road. Nu moesten we opzoek naar slaapruimte en na een tijd zoeken vonden we een guesthouse die als perfecte locatie voor het spelletje cluedo kon fungeren. Dit teakhouten guesthouse was qua interieur erg donker en authentiek en de verlichting was zeer sober. Onze slaapkamer bestond uit alleen maar antiek en de aankleding deed ons denken aan een van de moordlocaties voor een Agatha Cristieboek. Na een nacht hier te hebben geslapen op een bed hard genoeg om iemand daadwerkelijk te kunnen vermoorden (het moordwapen was gevonden), gingen we toch opzoek naar een andere slaaplocatie.
Voor een visumaanvraag voor Laos, moesten wij tijdelijk ons paspoort afstaan, waardoor we 5 dagen in Bangkok moesten blijven tot we de paspoorten weer konden ophalen. De vorige keer was Irma ziek geworden in Bangkok en hebben we niet veel kunnen zien, maar nu konden we wel de stad bekijken. Zo zijn we naar Chinatown geweest, waar het krioelde van de Chinezen. Allemaal verkoopkraampjes met eten (wat alles is blijft een raadsel), kleding, goud, schoenen of slippers. IJverig lopen of rennen de Chinezen rond, opzoek naar dat ene product of champignon die ze hard nodig zijn. We hebben onze ogen uitgekeken en vele nieuwe producten gezien en geroken (wat niet altijd even plezierig was). Naast Chinatown zijn we ook nog met de riviertaxi naar enkele van de bekende Wats van Bangkok geweest. Prachtige bouwwerken met van binnen allemaal een Buddha. Zittend, liggend of knielend. De Thai-en zijn er dol op. Bangkok blijft een zeer levendige en leuke stad, waar je veelzijdig kan eten en shoppen.
Eindelijk was het zover en konden we ons paspoort ophalen met een visum voor 30 dagen Laos. Wat je allemaal gedaan krijgt voor een beetje geld. Wij zijn vervolgens met de bus naar het noordelijk busstation van Bangkok gegaan om een kaartje te kopen naar de stad Ayutthaya. We dachten dat we met de bus zouden gaan, maar het bleek een minibusje te zijn. En wij hebben een haat-liefde verhouding met minibusjes. Bij het instappen begon het gezeur al, of wij wel even extra willen betalen voor de rugtassen. Er was geen bagageruimte aanwezig in het busje en dus moesten we onze tassen naast ons plaatsen op een ander zitplaats. De man probeerde ons duidelijk te maken in slecht Engels dat wij hiervoor extra moesten betalen, maar we hielden ons van de domme en uiteindelijk gaf hij de moed op. Vervolgens begon de man als een erkende formule 1 coureur te scheuren en probeerde hij onderweg extra reizigers te ronselen. Bijna bij elk bushokje of marktkoophal scheurde de man van de rechterbaan naar de linkerbaan, kijkend en toeterend of hij ook mensen mee kon nemen. Dit soms tot grootte ergernis van ons. Na een rit van 1 uur kwam er gelukkig een einde aan en konden we uitstappen in Ayutthaya.
Ayutthaya was de hoofdstad van het oude Siam (het oude Thailand). Hierdoor staat de met een gracht omringde stad vol met oude tempels en gebouwen, de wats komen oorspronkelijk nog uit de tijd dat de Khmer regeerde. Enkel werd Siam vroeger veroverd door de Birmezen waarbij de wats, paleizen en forten van vroeger grotendeel verwoest zijn. Tegenwoordig zijn enkele wats gedeeltelijk gerestaureerd en de overige wats uitgegraven voor tentoonstelling. Wat ons voornamelijk opviel tijdens het bezoek aan de wats, was dat alle buddhabeelden hun hoofden misten en die waren nergens terug te vinden. Ra ra.
Daarnaast wordt ook hier een andere Thaise traditie in eer gehouden. Op Aziatische olifanten kan een stukje door de stad worden gereden. Voor ons was het heerlijk om deze compacte stad met de fiets te kunnen bezichtigen. Er was zelfs een heus park met oude watruïnes.
Na een korte treinrit vanuit Ayutthaya kwamen we de dag erna aan op het treinperronnetje van het dorpje Lop Buri. Lop Buri is bekend om zijn wats, het paleis en daarnaast vooral om de rondhangende apen die zeker niet mensenschuw zijn. De meeste toeristen (en dat zijn er niet veel) die deze plaats bezoeken doen dat meestal voor een middagje op hun reis van Bangkok naar Chaing Mai. Wij hebben hier een hele dag voor uitgetrokken met een overnachting in het dorp. In Lop Buri bevind zich het oude paleis van een van de koningen van het Siam rijk en fungeerde in die tijd als een van de voorsteden van Ayutthaya. Ter bezichtiging was het paleis opengesteld en wij zijn daar dan ook naar binnen gegaan. Heel bijzonder was het niet, maar we hebben hier wel de missende buddhahoofden teruggevonden. Daarna zijn we het dorpje doorgelopen om de bekende wats te zien. Ondertussen kwamen we de apengang van de stad tegen. Rennend over straat, hangend aan de straatlantarens, lopend over de elektriciteitskabels of gluren door het raam van de huizen, het maakte de apen niet uit en ze waren overal. Gelukkig hebben ze ons dit keer wel met rust gelaten. Na een middag bezichtigen hadden we het hele dorp gezien en konden we de volgende dag verder met de trein richting Lampang.
Bali 2
Dit verhaal over Bali 2 hadden we eigenlijk net zo goed niet op internet kunnen plaatsen. Het verhaal vertelt niks bijzonders en de samenhang is ver te zoeken. Als je na het lezen van dit verhaal denkt ´zo dat was tijdsverspilling´ dan kun je het ons niet kwalijk nemen!
Na Lombok zijn we teruggegaan naar Bali, omdat binnen een paar dagen ons vliegtuig zou vertrekken richting Bangkok. We hebben nog een paar dagen doorgebracht op Padang Bai.
In de buurt van deze plaats staat de voor Bali belangrijkste hindoeïstische tempel Pura Besakih die we de vorige keer niet bezocht hadden. We hebben weer een scooter gehuurd om zelf naar de tempel toe te rijden (dit is veel goedkoper dan een toer). Gedurende onze rit richting de tempel kwamen we veel Indonesiërs tegen die uitgedost waren met traditionele feest/ceremonie kleding. Met z´n allen gingen ze ergens heen en natuurlijk was dat ergens de tempel waar wij ook naar op weg waren. Busladingen vol, o nee, vrachtwagenladingen vol met Indonesiërs als sardientjes opgepropt en toch muziekmakend, reden ze richting de Besakih tempel.
De Pura Besakih tempel bestaat uit enkele verschillende tempelcomplexen als het goed is verschillende complexen voor verschillende goden. De Balinese bouwstijl is in deze tempel ook weer goed terug te zien.
Eenmaal aangekomen bij de tempel begon het typisch hoe-licht-ik-een-toerist-op verhaal. Wij moesten als toerist een ticket kopen om de tempel binnen te mogen en een parkeerticket voor onze scooter. Alle Indonesiërs mochten zo doorrijden. Bij de ingang controleerde niemand ons parkeerticket en we hadden dit wellicht voor niets betaald. Ook werden we direct aangesproken door een mannetje die onze entreeticket wilde zien en tegelijk onze gids wilde worden. We hoefden alleen maar een donatie te geven aan hem (die wel 40.000 roepia kostte, 2x de ticketprijs!). Als je geen gids had mocht je niet overal in, tenminste volgens hem. De enige door hem aangewezen optie was om buiten rondom het tempelcomplex te lopen, zodat je niets zag van de tempels. Aangezien we veel van dit soort praatjes hebben meegemaakt in India, moet je niet altijd geloven wat ze zeggen. We hebben hem genegeerd en zijn verder gaan lopen. Het duurde niet lang of de volgende ´gids´ bood zich aan en blokkeerde onze weg.
Ook volgens hem mogen toeristen niet overal in tempels komen, en al helemaal niet zonder gids. Want dan was het niet geheel duidelijk waar je wel en niet mocht komen als niet-hindoe, zei hij. ´Dan volgen we toch de andere toeristen met gids, zodat we weten waar we wel of niet mogen lopen´, zei Rudie bot. Nee dat kon niet en dat zou op ons entreeticket staan (die trouwens geheel blank was). We moesten een gids betalen om het complex te mogen bekijken.
Na voet bij stuk te houden dat we toch echt de tempel gaan bezichtigen en wel zonder een gids. Werd deze gids een beetje gepikeerd en wist uit te brengen dat hij niet meer met ons wenste te spreken. Rudie heeft vriendelijk geantwoord dat het geheel wederzijds was. Daarna was de weg vrij voor ons om te gaan en staan waar wij wilden. We hebben alles van het tempelcomplex kunnen bekijken en goed gekeken naar andere mensen waar we wel en niet mochten komen. Bij een hoger gelegen tempel (waar de gidsen niet kwamen) werden we zelfs door een gelovige hindoe naar binnen gevraagd om de tempel te bekijken en mochten we ook tot onze god bidden, ongeacht welk geloof je had.
We hebben veel stranden gezien op Bali, maar misten er nog één, het strand van Sanur. Dus hebben we de laatste twee dagen van Indonesië in Sanur doorgebracht. Dit is een van de duurdere badplaatsen van Bali die voornamelijk ouderen trekt, althans dat dachten we. We konden een goedkope slaapplaats vinden ergens in de buurt van het strand, maar de mensen die hier ook verbleven waren een beetje vreemd. Het leek net alsof we in de film ´one flew over the cuckoo´s nest´ beland waren met veel oudere mensen, die volgens ons nooit verder dan het hippietijdperk zijn gekomen. Grijze langharige oudere mannen, die de hele dag surfen, bier drinken, gitaar spelen, schilderen of een ander soort van kunst maakten. En dit elke dag deden, zonder te werken.
Daarnaast zwierf er hier de hele dag een wat oudere (+/-60 jaar) Zweedse vrouw rond met problemen, die volgens ons geen problemen waren. Ze had vreemde gewaden aan en van de zinnen die ze uitspraak, snapten we niet veel. Zij reisde al meerdere jaren rond opzoek naar een nieuw thuisfront, maar kon dat duidelijk in Indonesië niet vinden.
Daarnaast kregen we een oudere Russisch buurvrouw naast onze kamer die behoorlijk van praten hield. Zij reisde al 3 jaar en had de hele wereld al gezien. Ze bleef maar doorpraten tegen iedereen die ze kende en wist niet van ophouden. Ze was begonnen met kwebbelen tegen de hippiemannen, die toevallig allemaal ineens zeer vroeg naar bed gingen. Daarna kwam ze naar ons toe en bleef kwebbelen totdat ze ´s avonds alleen uit eten ging en wij eindelijk rust hadden. De volgende dag was ze halsoverkop vertrokken en bleek dat ze de avond tevoren niet betaald had voor haar eten en haar alcohol in een restaurant. En ook had ze de kamer niet betaald. Maar gelukkig waren we wel van haar geklets af.
Het strand van Sanur vonden we een redelijk lang strand met wittig zand. Het water was koud en er waren flinke golven aanwezig. Er waren dan ook veel mensen aan het kite-surfen. Zwemmen kon je hier niet en snorkelen al helemaal niet. Verder waren er alleen maar dure restaurants langs het strand en resorts. Ideaal voor de gewone vakantieganger, maar niet voor ons. Wij zijn dan ook maar uit eten gegaan in een sportbar, die trouwens geweldig smaakvol eten had.
Als eindconclusie vonden we Bali een beetje tegenvallen (al vind Irma het helemaal niks). Het binnenland is redelijk mooi, maar voor een strandvakantie zou ik niet naar Bali gaan. Indonesië is trouwens wel een prachtig land om heen te gaan met heel veel aardige mensen. Helaas was er een einde gekomen aan ons visum en zijn we verder gevlogen richting Bangkok voor het hoge noorden van Thailand.
Lombok
Tijdens de vier en een half uur op de boot van Bali naar Lombok hebben we de knoop moeten doorhakken tussen twee bestemmingen van Lombok, Gili eilanden in het noorden of Kuta Beach in het zuiden. Een klein half uurtje voor aankomst hebben we besloten om eerst de Gili eilanden te gaan bekijken. Bij de haven van Lembar zijn we op een busje gesprongen die ons rechtstreeks naar de tussen gelegen kustplaats Sengigi bracht. De stranden van Sengigi staan volgens de boeken bekend om zijn schoonheid. Dit moesten wij natuurlijk even controleren. Het verwachte witte strand is licht grijs en net niet breed genoeg voor een goed strand. Maar al met al wel een strand voor een bezoekje waard. Al kregen wij het idee dat Sengigi een al wat oudere strandplaats van Lombok is en dat deze binnenkort geheel voorbijgestreefd gaat worden door Kuta, maar dat ontdekte we pas later. Wat voor ons wel goed om te zien was, is dat hier niet alleen westerse toeristen op de stranden afkomen maar dat door de vrije week aan het einde van de ramadan ook genoeg Indonesiërs hun weg naar dit strand hebben gevonden.
´s Avonds moesten we nog de keuze maken naar welk van de drie Gili eilanden wij zouden vertrekken. Gili Trawagang is het feesteiland voor de jeugd. Hier kan je drinken, feesten, drinken, zwemmen, zonnen en drinken. Daar hadden we niet zo´n behoefte aan en deze viel dus af. Gili Meno is het duurste eiland van de drie en meer geschikt voor gezinnen of ouderen die in luxere resorts willen verblijven. Aangezien wij niet zoveel geld hebben te spenderen viel de keuze op het kleinste eiland van de drie, Gili Air. De prijzen zijn hier iets lager, kroegen met veel harde muziek vind je hier niet en je kan perfect snorkelen en zonnen. Tevens is het ook het eiland met de meeste bewoning en zijn er veel guesthouses. Dus iets minder toeristisch en iets meer Indonesische cultuur, maar dan bedoel ik ook iets.
Feitje: In Indonesië betekent het woord Air niet lucht maar water. Heel logisch!
Ons guesthouse in Sengigi regelde voor ons de overtocht naar de Gili eilanden. De vrouw van de eigenaar zou ons en nog 3 andere reizigers richting de haven brengen. Nou is er verder nooit iets mis met de rijstijl van een vrouw, maar dit was echt een gevalletje van een vrouw die haar rijstijl heeft gekopieerd van de overige deelnemers. Schakelen bij 2500 toeren heeft ze nog nooit van gehoord. Soms kwam de auto al sputterend, door de lage toerental, de bocht door om even later met een loeiende motor op een helling af te stormen. Het inzicht om in te halen was ook ver te zoeken. Zoals veel andere Indonesiërs had zij ook de opvatting dat je best een auto kan in halen als er aan de andere zijde een paar scooters aan komen denderen. En zoals gewoonlijk rijdt ieder ander op de weg te sloom. Toch veilig aangekomen bij de haven stapte we over op de een van de daar liggende boten. Dit was niet de normale passagiersboot maar een lokale. Naast de tassen en koffers van enkele andere reizigers werd de boot volgelanden met alle benodigdheden voor het toerisme op de eilanden. Groenten, fruit, eieren, dieren en vele andere levensmiddelen en vele werknemers en bewoners van het eiland.
Na een goede vaart bereikten we Gili Air en dit was weer eens een prachtig eiland met witte stranden, blauw water, enz. Ook rijdt er geen gemotoriseerd vervoer op dit eiland, behalve op de ringweg af en toe een paard en wagen. Omdat het hoogseizoen ten einde kwam, waren de prijzen op het eiland flink verlaagd. Zo vonden we een kamer met eigen badkamer voor maar 10 euro, terwijl de prijs in het hoogseizoen wel 25 euro was. De kamer stelde niet zeer veel voor, maar we waren toch de hele dag aan het water, dus wat maakt het uit. Zelfs voor het snorkelen hoef je je hier niet echt in te spannen. Door de stroming kan je redelijk noordelijk te water gaan en je dan langs het strand en koraal langs het eiland laten voeren. Om vervolgens over het strand weer terug te lopen naar de beginplaats. Het onderwaterleven was hier misschien nog wel mooier dan in Thailand en Maleisië dus ook hier hebben we weer heerlijk van kunnen genieten, zelfs ondanks het iets wat koude zeewater. Na een rondje om het eiland te hebben gelopen (2 uur), gesnorkeld, gezont en lekker gegeten (gegrilde vis van de BBQ) was het na 3 dagen weer tijd om terug te gaan naar Lombok om dat eiland verder te verkennen.
Om met wat meer vrijheid van Lombok te kunnen genieten hebben we besloten om voor 5 dagen 2 motorscooters (125cc) te huren. Met de backpack op de treeplank van de scooter zouden we heel Lombok rond rijden in dus 5 dagen. Op dag 1 zijn we van Sengigi noordelijk richting Senaru gereden. Hier kwamen we door monkeyforest. De naam zegt het al, in dit bos komen veel apen voor die bedelend om eten langs de weg lopen. Tijdens de rit hebben we ook veel van de noord-westkust gezien met zijn vele verlaten stranden, van zwart vulkaanzand. Na 4 uur op de scooter te hebben gezeten en ons leven gewaagd te hebben in het soms idiote/zelfmoordzuchtige verkeer van Indonesië kwamen we aan in de buurt van het dorp Senaru, gelegen op de noordelijke berghelling van de ingestorte vulkaan Rinjani .
Omdat we geen slaapplaats gereserveerd hadden en de boeken ook niet echt schrijven over dit dorpje was het maar weer de vraag of we wat konden vinden om te slapen. Gelukkig bleek dit ook weer mee te vallen. Tijdens een van onze stoppen om nog eens beter op de verkeersborden te kijken werden we aangesproken door een Indonesiër die ons direct de weg wou wijzen. Hij moest ook naar Senaru dus konden we hem volgen, en toevallig had hij, of kende hij wel iemand met een guesthouse. Daar aangekomen leek deze goed genoeg voor een avondje slapen, dus dat was ook weer zo geregeld, later bleek dat er nog genoeg andere slaapplaatsen in het dorpje zijn.
In Senaru sloeg voor de zoveelste keer het noodlot toe. Waarschijnlijk hadden we weer eens bij een verkeerd tentje een verkeerd gerecht gegeten. Na net onze intrek te hebben genomen in het guesthouse begon Irma wat ziekig te worden, al snel moest ze overgeven, en voelde ze zich niet helemaal lekker. Voor ons dus geen kleine wandeling naar één van de mooie watervallen in de buurt van Senaru. Dan maar van het uitzicht vanaf de berghelling genieten. Tijdens de nacht heeft Irma bijna geen oog dicht gedaan en moest meerdere malen sprinten naar het toilet om het avondeten er weer uit te gooien. De volgende ochtend stonden we dan ook voor de keuze, doorrijden of een dagje uitzieken. Koppig als Irma is koos ze er toch voor om door te rijden, we hadden ook maar 5 dagen voordat we terug naar Bali moesten.
Na weer een rit van meer dan 4 uur langs de noord-oostkust en uitlopers van de Rinjani vulkaan kwam Irma dan ook half dood aan in het volgende dorpje gelegen op de zuidelijke berghelling van de vulkaan. In het dorpje Tetebatu zagen we al snel een uithangbord van een guesthouse. Deze was gezien Irma staat niet geheel naar onze verwachting, maar Irma wou alleen maar een bed en het maakte haar niet echt uit waar. Uiteindelijk viel het reuze mee en sliepen we op de 1ste verdieping met uitzicht op het ernaast gelegen rijstveld. Terwijl Irma direct het bed opzocht heeft Rudie met de scooter nog een beetje de omgeving bekeken. Die voornamelijk uit rijstveld bestaat en veel mensen zijn er een guesthouse begonnen zijn voor de toeristen die hier de rijstvelden en watervallen komen bezichtigen.
Aangezien Irma ook haar nieuwe avondmaal niet had kunnen binnenhouden hadden we besloten ook niet de wandeling van 2 uur naar de dichtstbijzijnde watervallen af te leggen. Gelukkig kon ze het daaropvolgende ontbijt wel binnenhouden en knapte ze al weer een beetje op voor onze volgende rit van zo´n 3 uur richting het zuidelijkste deel naar Kuta Lombok.
Met Rudie nu ook een beetje misselijk, waarschijnlijk van hetzelfde eten, was het zeer gezellig in Kuta. Toch hebben we hier een heerlijke dag op een zeer groot bijna verlaten wit strand door gebracht. De stranden van Kuta Lombok waren voor ons een van de mooiere stranden van Bali en lombok. Mooie witte zandstranden met er om heen wat palmbomen en niet van die grote hotels en resorts. Maar kleinere (Indonesische) eetgelegenheden en nog kleine resorts en guesthouses. Al met al een stuk gemoedelijker dan in Kuta Bali. Enig nadeel hier was voor ons dat het hoog seizoen hier toch echt wel afgelopen was, maar er nog steeds evenveel verkopers op de stranden rondlopen. Van echt rustig op het strand liggen was dan ook geen sprake. Om de half uur kwam er weer een verkoper van sarongs, eten, drinken of kokosnoten. De sarong die wij hier kochten was veel mooier en van een veel betere kwaliteit dan op Gili Air, en veel goedkoper.
Na twee dagen Kuta was het al weer tijd om richting Sengigi te rijden om onze motorscooters in te leveren. Allebei niet geheel fit hebben we de 3 uur afgelegd richting Sengigi. Hierbij kruisten we ook de hoofdstad van het eiland, Mataram. Hier was het apart om te zien dat de normale mens nog steeds veel gebruikt maakt van paard en wagen om goederen te transporteren. En deze zijn dan ook in grote getallen in het straatbeeld terug te zien.
Na nog een slechte nacht voor Rudie, waarbij hij ook zijn maag heeft kunnen legen in de toiletpot was het tijd om op het busje richting de haven te stappen en de veerboot naar Bali terug te nemen.
Na onze rondrit hebben we een goed beeld kunnen krijgen van het eiland Lombok. Volgens ons is dit een mooi eiland met betere stranden dan Bali maar een iets minder mooie natuur. De mensen op het eiland zijn zeer gastvrij en behulpzaam. Het geloof speelt een grote rol. Overal worden nieuwe moskee´s gebouwd en de bestaande moskeeën laten hun gebedszang over het gehele eiland weerklinken. Wat voor ons voornamelijk midden in de nacht niet geheel plezierig is. Hopelijk blijft dit eiland de grote stromen toeristen bespaart en kan het zijn eigen leefwijze behouden. Maar uit financieel oogpunt zou de toerisme wel worden uitgebreid en de beleefdheid minder worden.
Alleen jammer dat wij niet geheel fit waren om het geheel wat beter te kunnen beleven, maar na enkele maanden reizen hebben we kunnen ondervinden dat een kleine voedselvergiftiging of ziekte er nu eenmaal bij hoort. Het is hier toch allemaal anders dan thuis.
Bali 1
Bali het vakantie-eiland, een stukje Indonesië waar het moslimgeloof niet de overhand voert, maar het hindoegeloof (gemixed met een beetje natuur en bijgeloof). Met zijn mooie stranden en eigen typisch cultuur vol met tempels en vele bloemoffers. Nieuwsgierig zijn we dan ook afgereisd naar dit eiland. Bali is geen klein eiland, met reistijden van meerdere uren kun je het zelfs groot noemen. Om alle hotspots en stranden van Bali te kunnen bekijken heb je zeker meerdere dagen nodig.
We zijn vanuit Java met de lokale ferry richting Bali gevaren. Op deze boot werden ook auto´s en vrachtwagens vervoerd maar ondanks het zware gewicht leek het net alsof de boot zo heen en weer schommelde dat we alsnog zouden kunnen gaan zinken. Gelukkig was de boot in redelijke staat en hield stand, na alle slechte verhalen over boten in Indonesie zijn wij een beetje huiverig voor de boten. Vanaf havenplaats Gilimanuk en zouden we verder met een busje gaan richting de grootste stad van Bali, Denpasar. Deze rit zou ongeveer 2 uur duren, althans dat dachten wij, maar na 2 uur waren we nog totaal niet in de buurt van Denpasar. Na de chauffeur gevraagd te hebben hoe lang het nog kon duren, kregen we elke keer weer een ander antwoord. 30 minuten, een 1 uur of toch 2 uur. In totaal werd het dus 4 uur rijden en kwamen we ´s avonds laat in ons hotel aan die 4 kilometer voor de bekendste badplaats van Bali lag, Kuta. We zijn de volgende dag Kuta gaan bekijken met zijn uitgestrekte grijze strand, die alleen geschikt is voor zonnen en surfen. Een leuk breed strand met meerdere rijen ligstoelen maar als je meerdere topstranden hebt gezien, niet zo spannend meer. Het dorpje Kuta bleek super toeristisch, vol met winkels, restaurantjes en kroegen. Een soort Salou/Ibiza/Mallorca van Bali en vooral geschikt voor de vele jeugdige Australiërs die hier hun feestjes vieren en vakanties doorbrengen. Wij vonden Kuta vooral veel te druk, te duur en totaal niets voor ons.
We hebben er wel een motorscooter gehuurd en zijn richting de Ulu Watu tempel gereden die ons aangeraden werd. Deze tempel stond op een klif met de zee op de achtergrond. In het bos waarin de tempel zich bevind zijn ook apen aanwezig die zonnebrillen en slippers stelen van de bezoekers. Grappig om te zien hoe de apen daadwerkelijk de slippers onder iemands voeten vandaan weet te jatten en dan helemaal kapot knagen. Wij weer blij met onze onsierlijke sandalen. Ook de dure zonnebrillen bij de dames nog netjes en chique op de neus gedragen was een uitdaging voor de apen. Om de zoveel tijd hoorde je weer een vrouw schreeuwen van angst. Ook wij hebben even ons gevecht met één van de apen gehad. Een aap vond dat hij ons blikje drinken mocht hebben en liet zelfs agressief zijn tanden zien. Maar we hielden stug vast aan ons blikje wat resulteerde dat de agressieve aap zijn tanden zette in Irma´s sarong. Gelukkig bleef het bij een gat in de (geleende) sarong en niet in haar been en holde de aap gefrustreerd weg. Helaas mochten we niet alles van het heiligdom van de tempel bezichtigen maar we hebben wel de rode zonondergang achter de tempel op de klif mogen aanschouwen, een echt plaatje.
Het Lovina Beach in het noorden van Bali staat meer bekend om zijn rust en familie gevoel en zou iets dichter bij de Balinese bevolking liggen voor ons het volgende strand om te bezoeken. Om geld te besparen en meer van de normale bevolking te zien leek het ons leuk om de lokale bus te nemen. We verwachten dat het hoofdbusstation in Denpasar zou liggen, aangezien dat de grootste stad was. Voor de zekerheid gingen we het nog even navragen bij de dame achter de receptie van ons hotel. Na heel veel uitgezoek, overleggen en getreuzel kwam ze tot dezelfde conclusie die wij al lang wisten (en haar al meerdere keren probeerden te vertellen). We konden de stadsbus nemen richting het hoofdbusstation die dus in Denpasar lag. ´Elke 10 minuten rijdt de bus´ zei de dame van de receptie trots. Dus wij richting het bushokje gelopen en wachten tot de bus kwam. Helaas hadden we net voor ons de bus zien wegrijden door het getreuzel van het mens, maar geen nood de bus kwam elke 10 minuten. Wat meestal voor Aziatisch begrippen elk half uur zal zijn. Maar na een half uur was er nog geen bus en na een uur nog niet. We begonnen hopeloos te worden en vreesden dat we niet meer weg kwamen bij het bushokje. Opeens na 1,5 uur wachten kwam daar de stadsbus aan die er redelijk goed en nieuw uitzag. Hij reed (bijna stapvoets) helemaal door naar het lokale busstation en daar konden we overstappen op de bus richting de stad Singaraja, nabij Lovina beach. Toen we de nette stadsbus uitstapten en de lokale bus zagen (inclusief het busstation) ging er even een schok door ons heen en veel vragen. Hoe oud was die bus en wat hebben ze er toch mee gedaan of niet aan laten doen? Dit was wel een van de meest slechts uitziende voertuigen die we ooit hadden gezien. Maar dat mocht de pret niet drukken en we stapten in opzoek naar een plaatsje. Dat bleek lastiger dan we dachten. Je kan met twee personen naast elkaar zitten, maar daarvoor moest je in onze ogen wel een kind zijn of heel dun, of Indonesisch. Wij konden met zijn tweeën niet normaal naast elkaar zitten en we konden ook onze benen niet kwijt. We zijn apart van elkaar gaan zitten en hadden besloten dat onze backpacks in de bus zouden blijven, i.p.v. op het dak.
Gedurende de reis (die 5 uur duurde) werd de bus steeds voller met mensen en dieren en probeerden mensen zich toch naast ons te proppen. Daarnaast werd er volop gerookt in de bus en was er geen mogelijkheid tot frisse lucht, anders dan de open ramen en andere gaten die in bus zaten. Ook hebben we meegemaakt hoe sommige mensen hier dieren beestachtig mishandelen, en dat terwijl iedereen gelooft in alles dat leeft. Al met al hebben we letterlijk tussen de locals gezeten, misschien een beetje te veel tussen de locals. Zo´n ervaring hoeven we niet te vaak mee te maken.
In Singaraja kwamen we aan op het lokale busstation die volledig verlaten was behalve op enkele niet onderhandelbare bemo´s na. Na een te duur aanbod van de bemo afgeslagen te hebben zijn we met twee motorfietstaxi´s richting ons hotel in Lovina beach gereden. Daar konden we vanuit ons balkon vanaf de hotelkamer genieten van de rode zonsondergang in de zee. Heerlijk even rust.
Ons hotel zat enkele kilometers van het stadje Lovina dus hebben we een motorscooter gehuurd en hebben de omgeving bezichtigd. Daar hebben we het strand gezien met zijn vulkaanzwarte zand en vissersboten, bergen met rijstvelden, koffieplantages (met dure Balinese koffie gemaakt van bonen gegeten en uitgepoept door chivetkatten), watervallen en meren. Na 5 dagen Lovina beach hebben we toch weer gekozen voor de toeristisch busjes om ons richting Padang bai te brengen. Padang bai scheen volgens de LP een backpackers plek te zijn, maar dat is niet geheel waar. Wel heeft Padang bai het mooiste strand van Bali met helder blauw water en prachtig koraal. Perfect voor snorkelen en duiken. Helaas vond de lokale bevolking het nodig om het strand vol met vissersboten te leggen en deze te verankeren in het koraal, zodat het strand niet meer uitnodigt voor zonnen en het koraal waarschijnlijk dood is. Ook dendert de ferry naar Lombok door het blauwe water. Zonde dit had zo mooi kunnen zijn. Enkele kleine baaien naast Padang bai laten gelukkig nog wel hun onderwaterschoonheid zien.
Vanaf Padang bai varen allerlei snelle bootjes richting de Gili eilanden of naar Lombok voor heerlijke toeristische prijzen en soms met een bedenkelijke kwaliteit. Om dit te ontduiken bleek een lange omweg met de lokale ferry en lijnbus een uitkomst, enkel duurde deze reis zo´n 8 uur langer
Een kaartje kopen voor een veerboot gaat er in Indonesië ook iets anders aan toe. Alle Indonesiërs hangen een beetje rond de haven, zittend of slapend. Het loket is de hele dag geopend, maar natuurlijk zat er niemand toen wij aankwamen. Na een tijdje wachten kwam het mannetje van het loket en opeens werden alle Indonesiërs wakker en stormden op het loket af. Voordringen konden ze met hun kleine lijfjes als de beste en uiteindelijk hebben we ons er gewoon tussen moeten duwen om onze plaats nog een beetje te houden. Daarna renden ze richting de boot alle aanwijzingen van de havenpolitie negerend om vervolgens een plekje in de schaduw te zoeken om daar weer verder te slapen en te luieren. Wij vonden gelukkig een goed plekje in de schaduw om te zitten en na een tijdje was de boot zo volgepropt met mensen dat je bijna nergens meer kon lopen en springend over de mensen naar het toilet moest. Maar ja wie goedkoop wil leven moet zich soms aanpassen. Vier en een half uur later kwamen we aan op het eiland Lombok, nog niet wetend wat onze volgende bestemming zal zijn.